De DS werd op 6 oktober 1955 gepresenteerd op de autosalon van Parijs en sloeg in als een bom ("La Bombe Citroën"). De auto had verschillende eigenschappen en toegepaste technieken die tot dan toe nog niet in één auto waren gecombineerd. Op de eerste dag werden 12.000 orders voor de nieuwe auto geplaatst en aan het eind van de week was dit zelfs opgelopen tot 80.000, een aantal dat de fabriek voor grote productieproblemen plaatste. Pas in de loop van 1956 kon men feitelijk beginnen met afleveren. In de tussentijd waren al heel wat bestellingen geannuleerd.
Eind 1956 kwam een eenvoudiger versie op de markt: de ID. De ID/DS werd door Citroën in verschillende uitvoeringen geleverd: berline, break, en décapotable. Daarnaast werden op basis van de 'break' door diverse carrosseriebouwers ook ambulances gebouwd. Daarnaast hebben tientallen andere carrosseriebedrijven in diverse landen speciale modellen op basis van de ID/DS gebouwd. Deze aanpassingen waren relatief eenvoudig mogelijk door een unieke combinatie van eigenschappen van de ID/DS; voorwielaandrijving, zelfdragend platformchassis, losse carrosseriedelen, hydraulisch systeem, kapitaalkrachtige doelgroep, en de grote oplage en lange productieperiode van het model.
De DS bereikte bij de verkiezing van de "auto van de eeuw" in 1999 de derde plaats (achter Ford T en Mini) en werd door een panel van vooraanstaande auto-ontwerpers, aangezocht door het Britse magazine "Classic & Sports Car", uitgeroepen tot "mooiste auto aller tijden".