De Citroën Traction Avant was een zeer innovatieve auto dankzij een ontwerp van André Lefèbvre en Flaminio Bertoni. Het was de eerste in serie geproduceerde auto met voorwielaandrijving (Frans: Traction Avant) en een zelfdragende carrosserie. Vele van de innovaties die geïntroduceerd zijn in de Traction Avant zijn nu nog steeds aanwezig in de huidige auto's.
De geestelijke vader van de Traction Avant is André Lefèbvre, die door André Citroën eind 1932 van concurrent Renault werd aangetrokken. Het uiterlijk werd ontworpen door Flaminio Bertoni. Beiden zouden ook verantwoordelijk worden voor de HY bestelwagen, de 2CV en de ID/DS. De eerste Traction Avants kenden talloze ernstige kinderziekten, die door de fabriek plichtsgetrouw werden aangepakt en opgelost. De Traction Avant was bedoeld voor het brede publiek. Naast het standaard vierdeurs ('Légère') koetswerk verschenen al spoedig modelvarianten als de bredere en grotere vierdeurs 'Normale', de 'Roadster', de 'Faux Cabriolet' (coupé) en de langere 'Familiale' met zes zijruiten en klapstoeltjes ('strapontins') tussen de voorstoelen en de achterbank. Als varianten van de Familiale waren een 'Commerciale' met grote achterklep en een 'Limousine' zonder klapstoeltjes beschikbaar.
In 1938 werd de 15-Six geïntroduceerd. Deze was voorzien van een 2867 cc zescilinder motor. De 15 was beschikbaar als 'Berline' (zelfde afmetingen als de Normale) en als Familiale, respectievelijk Limousine. Van de 15 zijn door Citroën in 1939 slechts enkele Roadsters gemaakt. Het eerste en enige nog resterende exemplaar dat werd gemaakt voor Madame Michelin, is in het bezit van een Nederlander. Na de oorlog zijn door anderen dan Citroën diverse 15 cabriolets vervaardigd door het koetswerk van een vooroorlogse 11 Normale Roadster te combineren met het voorstuk van een 15-Six.
Gedurende de 23 jaar van de productie, de oorlogsjaren meegerekend, zijn slechts enkele opmerkelijke veranderingen aan de Traction Avant aangebracht. Ook op het gebied van de techniek zijn kleine modificaties aangebracht, die evenwel nooit ingrijpend waren. De compressieverhouding van de motor is van tijd tot tijd aangepast aan de kwaliteit van de beschikbare benzine (kort vóór en net na de oorlog was deze aanmerkelijk minder). Aan de dringende roep van vele klanten om een degelijker versnellingsbak met vier gangwissels, om minder slijtagegevoelige aandrijfassen en een degelijker en minder gecompliceerde voorwielophanging is door Citroën echter nooit gevolg gegeven. Daar waren ze allang niet meer in het verbeteren van de Traction geïnteresseerd. Alle energie werd gestoken in de ontwikkeling van de modellen van de toekomst, die zouden worden voorzien van een revolutionair veersysteem. De 2CV, die in zijn productierijpe vorm in 1948 op de markt kwam, was reeds voorzien van onafhankelijke wielophanging met uiterst soepele vering. In april 1954 werd de autojournalistiek in Parijs uitgenodigd voor wat men hoopte dat de langverwachte presentatie van een nieuw model Citroën zou zijn. Die gebeurtenis zou echter nog anderhalf jaar op zich laten wachten. Wat men te zien kreeg, was een zescilinder Traction Avant die was voorzien van een nieuw hydropneumatisch veersysteem op de achteras. De heren journalisten werden rondgereden in enkele van deze auto's, waarbij tijdens de rit over een slechte weg een fles champagne werd ontkurkt en uitgeschonken. De gasten kregen hun glaasje keurig op een dienblad gepresenteerd, dit alles zonder een druppel te morsen, terwijl de auto onverminderd voortsnelde. Van deze '15 Hydraulique' zijn iets meer dan 3.000 exemplaren vervaardigd. Met de introductie van de DS19 op de Parijse Autosalon in oktober 1955 viel definitief het doek voor de zescilinder Traction Avant. De viercilinder modellen werden nog anderhalf jaar langer geproduceerd. Toen was het definitief afgelopen voor de Traction Avant.
Tegen 1955 bouwde Citroën de DS, die aanvankelijk dezelfde motor gebruikte. De productie van de Traction eindigde in juli 1957; er werden ruim 770.000 exemplaren van gebouwd.